Een Joodse Iraniër die gelooft in de Heere Jezus? Dat hoor je niet vaak. Toch ben ik, Emmanuel Mebasser, in mijn familie al de vijfde op rij en heel dankbaar voor deze erfenis. Maar het geloof werd mij niet zomaar in de schoot geworpen, want daarvoor moest ik wel die ene stap zetten om God de ruimte te geven in mijn leven.
Van mijn moederskant is het betovergrootvader Hakim Musah die midden 1800 als oudste van de synagoge in Hamedan wordt aangesproken door een Russische zendeling. “Weet u dat de Messias die u verwacht al gekomen is?”, hoort Hakim hem zeggen. Dit maakt hem zo boos dat hij de man in zijn gezicht slaat en de synagoge uitgooit.
Omdat Hakim bekend is in de gemeenschap, achterhaalt de zendeling gemakkelijk zijn adres en klopt bij hem aan. In de Iraanse cultuur staat gastvrijheid hoog in het vaandel, dus nodigt Hakim de man binnen, schenkt hem thee en geeft hem te eten.
Ze raken in gesprek over de Messias en de zendeling laat Hakim de talloze profetieën over Hem in de Tenach lezen. Maar ook de passages in het Nieuwe Testament over het leven, de dood en de opstanding van de Heere Jezus. De zendeling blijft getuigen en Hakim bezoeken, totdat de dag aanbreekt dat mijn betovergrootvader zijn knieën buigt en zich overgeeft aan Jesjoea, de Messias van Israël.
Tijdens zijn middelbareschooltijd komt mijn opa van mijn vaders kant, Azizolah Mebasser, zoon van een rabbijn in Kashan, tot geloof.
Tot 1920 is het in Iran gebruikelijk om je woonplaats als achternaam te dragen. Maar mijn grootvader kiest bewust voor de naam Mebasser, wat zowel in het Hebreeuws als in het Farsi ‘brenger van goed nieuws’ betekent. En dat is hij altijd geweest, want hij heeft zijn hele leven gewijd aan het delen van het Evangelie van Jezus.
Vluchten naar Amerika
Hakim en Azizolah geven de Iraans-Joodse cultuur en het geloof in de Heere Jezus door, generatie na generatie. Maar in 1978 verandert het religieuze klimaat in Iran. Nog geen drie maanden na mijn geboorte vindt de Iraanse Revolutie plaats. De positie van sjah Mohammed Reza Pahlavi wordt onhoudbaar en hij verlaat Iran, om nooit meer terug te keren. Hierna wordt in 1979 de Islamitische Republiek Iran uitgeroepen, onder leiding van ayatollah Khomeini. Hoewel hij in eerste instantie door de Iraniërs als een held is binnengehaald, wordt al heel snel duidelijk dat zij de ene dictator voor de andere hebben ingeruild.
Mijn ouders beseffen dat de islamisering in Iran problemen met zich mee zal brengen. Voor de christenen, maar zeker voor de Joden. Al voordat Khomeini aan de macht komt, ontvluchten ze samen met 800.000 andere Iraniërs het land en verhuizen ze naar Los Angeles. Of zoals de Iraniërs het graag noemen, Teherangeles.
Geen groene uien?
Het leven in Teherangeles was voor mijn familie niet alleen een verlengstuk van het leven in Iran, we hielden ook vast aan onze Joodse tradities en identiteit. Toen ik opgroeide hoorde ik veel over God, omdat mijn familie de Bijbel las en we samen de Joodse feesten vierden. ‘Samen’ betekent in ons geval minimaal met veertig mensen, want in de Iraans Joodse cultuur doen we niet aan kleine familiebijeenkomsten.
Pesach was mijn favoriete feest, maar ik ontdekte pas later in mijn leven dat de Iraans Joodse viering een andere kleur had dan die van de rest van de Joodse wereld. Tot mijn verbazing bleken andere Joden niet de traditie te kennen om tijdens het zingen van Dajenoe elkaar te slaan met groene uien, tot je er blauwe plekken van had! Dajenoe is het danklied dat gezongen wordt aan de sedertafel en het woord betekent ‘het zou genoeg zijn geweest’. Dit lied bestaat uit vijftien strofen met steeds het refrein Dajenoe.
Bij de negende strofe, ‘Zelfs als U 40 jaar lang in onze behoeften had voorzien in de woestijn, maar ons niet van manna had voorzien. Dajenoe’, meppen Iraanse Joden met de lente-uien om zich heen. Het is een levendig en speels gebeuren, waar vooral de kinderen naar uitzien. Want je mag iedereen slaan, zelfs je ouders! Het slaan met (het loof van) de groene ui symboliseert de zweepslagen die Joden als slaven in Egypte hebben gekregen. In sommige gezinnen gaat er maar één ui rond waarmee men zichzelf om de beurt ‘geselt’.
Maar naast het nabootsen van de slavendrijvers in Egypte, is het ook een les. Want de uien verwijzen tevens naar het onnodige beklag van de Israëlieten over het manna: “Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook. Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen!” (Num. 11:5-6).
Mijn geloof uitgedaagd
Als tiener probeer ik zo goed en zo kwaad als het gaat de geboden te gehoorzamen. Door het geloof van mijn ouders weet ik wie de God van de Bijbel is, maar ondanks dat heb ik toch het gevoel dat ik iets mis. Dat wordt pijnlijk duidelijk als ik op de openbare school in Los Angeles kom. Het is voor mij een hele opgave om daar te overleven. Ik probeer zo onopvallend mogelijk te blijven, bendeoorlogen te ontwijken en mij verre te houden van drugs en de veel vrijere moraal van mijn klasgenoten. In hun ogen ben ik een brave hendrik. Maar op hun vraag waarom ik niet met hen meedoe, kom ik niet verder dan te zeggen: ‘omdat het verkeerd is.’ Ik weet alleen dat de Bijbel het ‘zonden’ noemt, maar kan niet overbrengen wat er verkeerd is en waarom.
In de zomer voor mijn laatste schooljaar kan ik mij niet langer op de vlakte houden. Mijn beste vriend vraagt mij om te helpen een bijbelclub op school te leiden. Tot op dat moment is mijn geloof meer dat van mijn ouders dan van mezelf. Maar nu me gevraagd wordt mijn geloof te delen met mijn klasgenoten en Bijbelstudies met hen te doen, moet ik er wel achter zien te komen wat ik zelf geloof.
Onzekerheid
Alleen varen op de overtuiging van mijn ouders is dus niet genoeg. Ik wil ontdekken wie God echt is en wat Hij van mij wil. Dus begin ik aan mensen die een echte relatie met God lijken te hebben te vragen hoe ik daarachter kom. Zij dagen mij uit om de Bijbel te lezen, te bidden en God te blijven zoeken, en dan zal Hij Zich zeker aan mij openbaren. Ik neem de uitdaging aan. Rond die tijd vraagt de jeugdleider van onze gemeente aan ons groepje: “Wie van jullie weet dat als je vandaag sterft, je naar de hemel gaat?” Ik laat zijn woorden op me inwerken. Samen met mijn familie heb ik weliswaar de hele Bijbel doorgelezen, maar als het erop aankomt, weet ik echt niet of God mij zal aannemen of niet. Dus vertel ik mijn jeugdleider dat ik niet zeker weet of ik naar de hemel zal gaan.
En dan volgt er een cruciaal moment in mijn leven. De jeugdleider herinnert me aan Romeinen 10:9: “Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden.”
Die dag bid ik met hem en kom ik tot het geloof dat Jezus’ dood ook voor mijn zonden het verzoenende offer is. Op dat moment weet ik voor 100 procent zeker dat God mij aanvaard heeft.
Een nieuwe start
Ik begin zelf de Bijbel te lezen, maar niet langer als een dagelijkse verplichting! Ook kan ik nu met overtuiging aan mijn klasgenoten en vrienden uitleggen waarom ik met sommige dingen niet kan meedoen. Niet uitsluitend omdat de Bijbel het verbiedt, maar omdat sommige daden mijn relatie met God in de weg staan. Mensen beginnen ook een verandering in mij te zien en respecteren me zelfs om mijn geloof.
Brenger van goed nieuws
Het geloof van mijn voorvaders en mijn achternaam Mebasser (brenger van goed nieuws) is nu het erfgoed geworden waar ik trots op ben – juist door zelf in dat geloof te gaan wandelen. Vandaag wil ik niets liever dan het goede nieuws over Jezus de Messias delen. De vraag ‘Wie is Jezus?’ is heel uitdagend voor mijn volksgenoten. Maar hoe meer ik leer over de Bijbel en mijn Joodse erfgoed, hoe meer ik zie hoe God van het begin af aan gepland heeft om Jesjoea te zenden als hét Jom Kippoeroffer om verzoening te doen voor onze zonden.
Bron: Jews for Jesus. Met toestemming geredigeerd.
Deel dit artikel via