De Levieten

Bijbestudie-Levieten.jpg Naar overzicht Print pagina

Ze waren onmisbaar voor het functioneren van de dienst bij Gods heiligdom en er moeten er duizenden zijn geweest. Toch wordt er in de Bijbel, vergeleken met koningen, priesters en profeten, weinig over hen gezegd. We doelen op de Levieten. In deze studie verdiepen we ons in de start van hun taak die zij kregen tijdens de woestijnreis en komen we uit bij de toekomst en de typologie naar de Messias.

Vooral het boek Numeri (Hebr. Ba'midbar, in de woestijn) geeft veel informatie over de Levieten en hun aanstelling en taken. Een focus op de Levieten zouden we vanwege de naam eerder verwachten bij het boek Leviticus. Leviticus zoomt echter in op de offers, de wetten, de dienst van de priesters en de hogepriester. De priesters, ook afkomstig uit de stam van Levi, dienden namens het volk bij het heiligdom van de HEERE. Hun werk had alles te maken met het in Leviticus vaak voorkomende woord ‘kaphar’ (bedekken, verzoenen). In Numeri ligt het accent op het volk wat – in de woestijn – rondom de tabernakel leeft, met de stam van Levi namens het volk in een dienende positie voor het heiligdom en de priesters.

De verkiezing van de stam Levi

Waarom de stam van Levi? Is het hun toewijding aan de HEERE die leidde tot hun verkiezing? De Levieten nemen geen deel aan het festijn rondom het gouden kalf en zijn bereid om een strafexpeditie van de HEERE onder hun broeders uit te voeren (Exod. 32:26). Dezelfde toewijding herkennen we ook bij Pinehas, de zoon van Eleazar (Num. 25:7-8); bij de Levieten ten tijde van Hizkia (2 Kron. 29) en bij Joses ofwel Barnabas (Hand. 4:36-37) die zijn bezit ter beschikking stelt ten behoeve van de gelovigen. Veelzeggend is de zegening die Mozes aan het einde van de woestijnreis over de stam van Levi uitspreekt (Deut. 33:9). ‘Zij onderhouden Uw woord en bewaren Uw verbond.’ Treffend is ook de betekenis van de naam Levi: trouw, verbonden, zich hechten aan. De Levieten worden verbonden aan de dienst bij het heiligdom en van hen gaat ook vaak het getuigenis uit dat ze zich verbonden voelen met de HEERE.

Heeft de verwantschap van de Levieten met de priesters en Mozes en Aäron een rol gespeeld bij hun aanstelling? Levi was ook de kleinste stam en daarom het makkelijkste te onderhouden door het collectief … We lezen het antwoord nergens. Het blijft een feit dat de HEERE Zijn eigen redenen heeft om mensen voor een taak te verkiezen.

De telling van de Levieten

Al aan het begin van het boek Numeri wordt onze aandacht op de Levieten gevestigd. Bij de telling van de strijdbare mannen van Israël (1:3) mogen de Levieten namelijk niet worden meegeteld (1:47-49). Zij worden immers apart gezet voor het werk bij de tabernakel (1:50-53), zijn niet bestemd om in het leger te dienen en worden daarom ook niet als legereenheid (‘tsaba’) behandeld (zie ook Exod. 6:25).

Maar de Levieten worden ook geteld. Daarover lezen we in hoofdstuk 3. Bij hen worden ook de (hoofd)families apart geteld. Hierdoor wordt een functionele indeling zichtbaar, die door de HEERE benut wordt voor de verdeling van taken.

Bijbelstudie Levieten plaatje 2 plaatje

Bij de andere stammen worden de mannen van 20 jaar en ouder geteld (1:3 en 26:2), maar bij de stam van Levi worden alle mannen van 1 maand en ouder geteld (3:15). Een veel groter leeftijdsbereik dus, maar desondanks ‘slechts’ met een opbrengst van 22.300 mannen. Ook bij de tweede telling in de vlakte van Moab worden bij de Levieten alle mannen van 1 maand en ouder geteld. Het totale aantal Levieten komt dan uit op 23.000 (26:62).

Niet alleen het totale aantal Levieten wordt geteld, maar ook het aantal Levieten dat dienst kan doen bij het heiligdom. In hoofdstuk 4 vinden we een telling van de Levieten tussen de 30 en 50 jaar oud. Dat zijn er op dat moment 8.580. Een enorm aantal, zeker als we het vergelijken met de drie priesters die er tijdens de woestijnperiode waren. We nemen aan dat de Levieten in ploegendienst hun werk verrichtten. De Levieten begonnen hun diensttijd aanvankelijk op hun dertigste jaar (Num. 4:23). In Numeri 8:24 wordt gesproken over het 25e jaar. Het kan zijn dat ze de eerste vijf jaar op proef dienden en hun taken leerden en dan op hun 30e in actieve dienst gingen. In de tijd van de koningen dienden de Levieten al op hun 20e jaar (1 Kron. 23:24).

Eerstgeborenen

Vanaf de uittocht uit Egypte behoren alle eerstgeborenen van de Israëlieten en het vee (Exod. 13:2; 22:29) de HEERE toe, omdat Hij hun leven heeft gespaard (Exod. 11:5; 12:12-13). De eerstgeborene (‘bekor’) is kostbaar (vgl. Exod. 4:22-23), omdat hij is verbonden met erfgenaamschap, met het voortbestaan van het geheel.

In plaats van de eerstgeborenen uit alle stammen zullen vanaf de telling voortaan de Levieten en hun vee (3:41, 45) de HEERE toebehoren. Zij worden beschouwd als Zijn persoonlijk eigendom vanuit het volk (Num. 3:12-13; 8:16-17) en worden door de HEERE vervolgens als gift gegeven aan Aäron en zijn zonen (Num. 3:9) om bij het heiligdom te dienen. Voor de mannen en jongens vertaalt zich dit in dienstbaarheid en het vee zal gebruikt worden voor de offerdienst.

Het eerste doel van de telling van de Levieten was dat bekend zou worden hoeveel eerstgeborenen van de andere stammen door de stam van Levi vertegenwoordigd konden worden. Daarvoor zijn alle Levieten, tot de jongste toe, belangrijk. De baby's die op het moment van de telling een maand oud zijn, waren dus een maand daarvoor geboren. Een maand geleden was ook het heiligdom opgericht (Exod. 40:2, 17). De Levieten werden geroepen om bij dit heiligdom te dienen en daarbij telde iedere Leviet mee die geboren was vanaf het moment dat het heiligdom in functie was. Bij de tweede telling (Num. 26) worden bij alle stammen dezelfde leeftijdscriteria gebruikt als bij de eerste telling (26:4 en 62). Dat geeft immers het beste vergelijk van aantallen.

Als we de deelgetallen van de eerste telling in Numeri 3 optellen, komen we uit op een totaal van 22.300. In Numeri 3:39 wordt er echter gesproken over 22.000 Levieten. Uit Numeri 3:46 kunnen we afleiden dat we met het aantal van 22.000 moeten rekenen, omdat hierop de compensatie met betrekking tot de eerstgeborenen wordt afgestemd (zie volgende paragraaf). Joodse uitleggers geven als uitleg voor dit verschil dat de 300 ‘extra’ Levieten zelf eerstgeborenen zijn. Zij vertegenwoordigden in dat geval zichzelf en worden om die reden ook niet meegeteld.

Het wisselen van de eerstgeborenen gebeurt hoofd voor hoofd. Voor elke eerstgeborene uit een van de stammen moet een Leviet beschikbaar zijn om zijn plaats in te nemen. Na de telling (Num. 3:39, 43) blijkt dat er uit de andere stammen 273 eerstgeborenen te veel zijn. Omdat er voor hen geen Leviet gewisseld kan worden, moeten zij door losgeld worden vrijgekocht (3:49).

Levietensteden

Om vrij te kunnen zijn voor de dienst aan de HEERE ontvangen de Levieten tienden (Num. 18:21). Ook krijgen zij in het beloofde land achtenveertig steden, inclusief aangrenzende weidegronden (Num. 35:1-8; Joz. 20:7-9; 21:1-42). Zes van deze steden worden aangewezen als vrijsteden. In één daarvan, Hebron, komen de nakomelingen van Aäron te wonen (Joz. 21:13).

Is er een verband tussen de zegen die Levi - samen met zijn broer Simeon - krijgt toebedeeld (Gen. 49:5-7) en het feit dat de stam van Levi geen aaneensluitend eigen gebied krijgt toegewezen? Vanwege de moord die de broers hebben begaan op de Sichemieten (Gen. 34) zullen hun nakomelingen verdeeld worden onder hun broeders. Deze verdeling pakt voor beiden op een verschillende manier uit. De stam van Simeon krijgt als enige stam grondgebied toegewezen binnen dat van een andere stam (Joz. 19:1-9).

De taak van de Levieten

In Numeri 3 en 4 lezen we over de taken van de Levieten rondom het heiligdom. In hoofdstuk 4 ligt de focus op het reizen door de woestijn. We komen daarom ook regelmatig het woord ‘dragen’ tegen. De nakomelingen van de drie zonen van Levi (zie stamboom) hebben allen een eigen taak.

De Gersonieten zorgen voor de tabernakel en tent, de dekkleden, de gordijnen, de kleden en touwen van de voorhof.

De Kahathieten zorgen voor de ark, de tafel van de toonbroden, de kandelaar, de altaren, allerhande voorwerpen die bij het heiligdom horen en het gordijn in heiligdom.

De Merarieten zorgen voor de planken, balken, pilaren, voetstukken, pinnen en touwen van de tabernakel en de voorhof. Alle drie de groepen zorgen tijdens het reizen ook voor het vervoer van de voorwerpen die aan hun zorg zijn toevertrouwd.

Met name de Kahathieten krijgen een taak die veel precisie vereist. Zij mogen niet in het heilige der heiligen komen, maar moeten tijdens het reizen wel de voorwerpen die daarin staan (ark en verzoendeksel) dragen. In Numeri 4:5-15 lezen we dat Aäron en zijn zonen bij het opbreken van de tabernakel deze voorwerpen moeten inpakken en afdekken. Zij behoren ook tot de Kahathieten (Exod. 6:15-19). Daarna mogen de Levieten de voorwerpen dragend vervoeren (Num. 7:6-9). Over de Kahathieten wordt expliciet gezegd dat zij niet mogen worden uitgeroeid te midden van de Levieten (Num. 4:18). De relevantie van deze opdracht begrijpen we onder andere in het licht van de opstand van Korach (Num. 16).

Boven de leiders van de hoofdgroepen staat een priester. Tijdens de woestijnreis heeft Ithamar het toezicht over de Gersonieten en de Merarieten (4:28, 33). Eleazar heeft de leiding over alle Levieten (3:32 en 4:16). Ook in de eeuwen daarna hebben de Levieten altijd onder leiding van de priesters gestaan.

De Levieten moeten de priesters ook behulpzaam zijn bij het slachten van offerdieren en bij het rein houden van het heiligdom en alle gebruiksvoorwerpen. Waarschijnlijk hebben de Levieten ook de taak om mensen te weren (doden) die de ordening rondom de tabernakel zouden doorbreken (Num. 1:51; 3:10; 3:38; 16:40).

Na de woestijnreis wordt een deel van hun taak (transport) overbodig. In Koningen en Kronieken lezen we dat David de taken van de Levieten en de afzonderlijke hoofdgroepen verfijnt, met het oog op de tempeldienst (1 Kron. 6:31; 15:16, 26; 23:3). Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap helpen de Levieten om de wet uit te leggen aan het volk (Neh. 8:7-8). In het Nieuwe Testament worden de Levieten alleen genoemd in Lukas 10:32; Johannes 1:19 en Handelingen 4:36.

Aanstelling en toewijding

Het is voorstelbaar dat de Levieten hun aanstelling in eerste instantie hebben beleefd als een eervolle taak. Hun taak paste binnen een groter geheel, van een volk en een heiligdom wat onder leiding van de HEERE op weg was naar het beloofde land. De realiteit was echter ook dat de Levieten de bewegingsvrijheid misten die Israëlieten uit de andere stammen hadden. Vanaf hun geboorte was hun toekomst bepaald. Ze konden geen eigen keuze maken voor woonplaats of werk. Ze dienden namens anderen en droegen daarvoor ook verantwoordelijkheid. Het is voor ons niet goed voor te stellen hoe zij dit beleefd hebben.

Des te opvallender is het 'getuigenis' wat we tegenkomen bij de Korachieten - behorend tot de Kahathieten (Num. 16:1). Zij tonen ons door middel van Psalmen hun toewijding aan de HEERE (42-49; 84-85; 87-89). In deze Psalmen komen we de volgende elementen tegen: het verlangen om dicht bij de HEERE te zijn, het besef van Gods daden in het verleden, visie op Gods toekomende Koning en het vrederijk, vertrouwen op God, gebed en verootmoediging. ‘Hoe lieflijk zijn Uw woningen, HEERE van de legermachten. Mijn ziel verlangt, ja bezwijkt zelfs van verlangen naar de voorhoven van de HEERE…’ (Ps. 84:2-3).

Bijbelstudie-Levieten plaatje 1

Rondom het heiligdom

In Numeri 1-2 wordt de plaats van de stammen rondom het heiligdom benoemd. De opstelling lijkt op die van een legerkamp (zie ook Exod. 12:41), waar de leiders zich altijd in het midden bevonden omgeven door de soldaten in een ordelijke opstelling.

In Numeri 3 wordt de woonplaats van de Levieten tijdens de woestijnreis benoemd. Hun tenten komen in de binnenste strook rondom het heiligdom te staan. De Gersonieten wonen aan de westzijde (3:23), de Kahathieten aan de zuidzijde (3:29) en de Merarieten aan de noordzijde (3:35). Mozes, Aäron en zijn zonen (Eleazar en Ithamar) wonen aan de oostzijde (3:38), bij de ingang.

In Exodus en Leviticus lezen we meerdere keren dat de HEERE ‘in het midden’ van Zijn volk wil wonen (Exod. 25:8; 29:45-46; Lev. 26:11-12). In Numeri wordt duidelijk wat hiermee letterlijk bedoeld wordt: de tabernakel moet in het midden staan. Deze ordening wordt onderstreept door de drie identieke opsommingen (uniek binnen de Schrift) van de stammen rondom de tabernakel (hoofdstuk 2, 7, 10).

Op reis

Bij het vertrek bij Sinaï (hoofdstuk 10) grijpen deze twee indelingen of ordeningen in elkaar. In dezelfde richting (met de zon mee) sluiten de groepen stammen en groepen Levieten aan in de rij.

De Levieten voegen in met de inhoud en onderdelen van het heiligdom. Eerst worden de heilige voorwerpen ingepakt door de priesters en de Kahathieten. Daarna wordt het heiligdom gedemonteerd en vertrekken de Gersonieten en Merarieten met de onderdelen van de voorhof en tent (10:17). In het midden van de stoet Israëlieten sluiten de Kahathieten aan met de heilige voorwerpen (10:21). Op de nieuwe kampplaats staat de tent alweer opgebouwd als de Kahathieten met de inhoud daarvan arriveren. De ark gaat echter helemaal voorop (Num. 10:33; Joz. 3:3-4). De priesters bevonden zich waarschijnlijk bij de ark of in het midden van de rij, omdat daar de heilige voorwerpen uit de tabernakel gedragen werden (zie 3:31-32). Mozes liep waarschijnlijk voorop.

Levieten in de toekomst

Numeri biedt ons niet alleen geschiedschrijving, maar ook zicht op de toekomst van Gods volk. Tijdens de woestijnreis richt de HEERE Zijn heiligdom op in de woestijn en voor Zijn volk Israël, maar in de toekomst zal Zijn heiligdom openbaar zijn, te midden van de volken. Er zal niet alleen orde zijn te midden van Israël, maar Gods orde zal zich verspreiden tot over de grenzen. De gehoorzame volken zullen delen in de zegen van het herstelde volk Israël en zich voegen naar de ordening die vanuit Jeruzalem uitgaat (Jes. 2:1-5; 66:18-23; Ps. 72; Micha 4:1-5; Zach. 8:22-23; 14:16-17).

Er zullen dan - behalve priesters (Jer. 31:14; 33:14-18) - ook weer Levieten in functie zijn (Jes. 66:18-22; Jer. 33:22; Ezech. 40-48; Mal. 3:3-4), uit het volk en uit de volken. Zij zullen dan wonen in een ‘strook’ dicht bij het heiligdom, te midden van het gebied van de Vorst (Ezech. 48:22; 45:5). In de nieuwe tempel zullen er ook weer (bloedige) offers gebracht worden (Ezech. 20:40; 43:20; 45:19; 46:2, 12; Ps. 96:8). Deze toekomstige offerdienst wijst terug naar het werk van de Messias. Het voorziet in onderwijs voor Israël en de volken. Ook de feesten zullen weer gevierd worden (Ezech. 45:17; 46:11). Pesach (Ezech. 45:21) en Soekot worden genoemd (Zach. 14:16-19).

Zoals de Levieten steeds het belang van de HEERE behartigen in een tijd dat er een ‘koning naar Gods hart’ aan de leiding is (David, Josafat, Joas, Hizkia, Josia), zullen zij in de toekomst de HEERE van harte dienen onder leiding van de Vredevorst, de Vorst naar Gods welbehagen (Jes. 42:1).

De Eerstgeborene

Numeri vestigt onze aandacht op de Levieten, die als ‘eerstgeborenen’ van Israël de dienst vervullen bij het heiligdom, bij de basis van Gods orde en te midden van alle stammen. Tegen de achtergrond van het hele Woord van God zal het ons waarschijnlijk duidelijk zijn dat dit alles wijst naar de Heere Jezus, Israëls Messias. Hij is Gods eerstgeborene (Hebr. 1:6), Zijn uitverkorene (Jes. 42:1) en Degene in Wie God een welbehagen heeft (Matt. 3:17). In Egypte betaalden de eerstgeborenen (Exod. 12:29) de prijs van Gods toorn met hun leven. Jezus Christus betaalde met Zijn leven de prijs voor Zijn volk en de gehele wereld. Zoals het eerstgeborene van het vee geslacht werd tot verzoening, zo was Christus ook het Lam Dat geslacht werd (Ps. 40; Jes. 53). Christus is de eerstgeborene door Wie de HEERE Zijn plan uitwerkt. Hij was volkomen toegewijd aan Zijn Vader (Joh. 17:4). Hij verricht de dienst in het hemelse heiligdom. Hij is de ‘eerstgeborene onder vele broeders’ (Rom. 8:29), de ‘eerstgeborene van de hele schepping’ (Kol. 1:15), de ‘eerstgeborene uit de doden’ (Kol. 1:18; Openb. 1:5).

Numeri laat ons meerdere typen van de Messias zien. Een voorbeeld hiervan zijn de vrijsteden, die ook door Levieten bewoond werden. De vrijstad was er tot redding voor degenen die onopzettelijk iemand gedood hadden. De doodslager moest in de vrijstad blijven tot aan de dood van de hogepriester en was daarna weer een vrij man. We herkennen hierin niet alleen een verwijzing naar Jezus Christus, de Grote Hogepriester, maar ook naar het Joodse volk wat onwetend meewerkte aan de dood van hun eigen Messias (Luk. 23:34; Hand. 3:17). Doordat de Hogepriester stierf, is er voor hen weer leven mogelijk. De betekenis van dit alles wordt uitgewerkt in de brief aan de Hebreeën.

De Levieten bepalen ons inderdaad bij het hart van God en degene door Wie Hij Zijn plan uitwerkt: Jezus Christus, de Messias van Israël! Zij waren in het verleden betrokken bij het heiligdom wat vooruitwees naar de persoon en het verlossingswerk van de Messias en zullen ook in de toekomst betrokken zijn bij het heiligdom ten tijde van Zijn glorieuze aanwezigheid op deze aarde.

Deel dit artikel via


Meer van zulke artikelen lezen?

Neem voor slechts € 12,50 p.j. een abonnement op IB Magazine. Het magazine bevat o.a. getuigenissen van Messiaanse Joden, interessante Bijbelstudies, nieuws, verhalen van de Bijbelverspreiding en achtergrondartikelen. Of abonneer u gratis op onze digitale nieuwsbrief.

Gratis nieuwsbrief IB Magazine

Sluiten