Gog en Magog

Bijbelstudie-De-vleeswording-van-Christus.png Naar overzicht Print pagina

In de Bijbel komen we Gog en Magog een aantal malen tegen in het kader van profetieën over de eindtijd. Er bestaan nogal wat verschillende uitleggingen over de locatie en de aard van de namen. In dit artikel willen we, uiteraard Schrift met Schrift vergelijkend, deze namen eens bestuderen.

Gog

Vaak worden Gog en Magog, zowel in de Bijbel als onder gelovigen in één adem genoemd. De naam Gog vinden we tienmaal in de Schrift. Naast 1 Kronieken 5:4, waar het de naam van een Rubeniet blijkt te zijn, komt Gog voor in Ezechiël 38 en 39 en tenslotte in Openbaring 20:8. Het is belangrijk om eerst eens te kijken naar wie Gog is. In Ezechiël 38:17 staat dat hij degene is van wie de HEERE in vroeger tijd gesproken heeft door de dienst van Zijn dienaren, de profeten. Hij is dus al eerder genoemd. Toch kom je de naam Gog niet in eerdere profetieën tegen. Dat betekent dat het blijkbaar om iemand gaat die onder een andere naam of aanduiding is genoemd en waarvan wordt gezegd: “Zo zegt de Heere HEERE: Bent u het over wie Ik in vroeger tijd gesproken heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die tijd geprofeteerd hebben, jarenlang, dat Ik u over hen zou brengen?” Wie zou er dan over Israël komen? Er worden een aantal personen genoemd: de Assyriër (Jes. 10:5), de koning van Babel (Jes. 14:4), de kleine hoorn (Dan. 7:20, 21) en de vorst van het volk dat komen zal (Dan. 9:26). Schrift met Schrift vergelijkend meen ik dat Gog de koning is, die in deze teksten uit het Oude Testament op verschillende manieren wordt omschreven. Als we dit vervolgens vergelijken met het Nieuwe Testament, dan zien we in Openbaring 13 de beschrijving van het beest uit de zee. Dat is mijns inziens dezelfde persoon, want lees maar eens wat hij onder andere doet. De betekenis van de naam Gog is niet duidelijk, maar kan ´bedekking, verhoging, uitbreiding´ zijn. Het spreekt van groter worden. Gog wijst volgens mij in ieder geval naar de wereldleider die komen gaat, maar ook naar hem van wie hij de vleeswording is, namelijk de satan.

Magog

De naam Magog vinden we vijfmaal in de Bijbel en wel in Genesis 10:2; 1 Kronieken 1:5; Ezechiël 38:2; 39:6 en de laatste keer in Openbaring 20:8. Volgens de eerstgenoemde tekst gaat het om een zoon van Jafeth. Van zijn zonen wordt gezegd: “Van hen stammen de mensen af die zich over de kustlanden van de volken verspreid hebben, in hun landen, elk overeenkomstig zijn taal, overeenkomstig hun geslachten, onder hun volken”. Het gaat hier in eerste instantie over de nakomelingen van Gomer en Javan. Maar ik geloof dat de andere zonen, inclusief Magog, zich ook over de kustlanden hebben verspreid. De betekenis van de naam Magog is ook onduidelijk. Mogelijk betekent het ´uitbreiding of bedekking´. Nauw verwant dus aan de naam Gog, zoals we reeds zagen. Gog en Magog blijken dan ook nauw verbonden te zijn met elkaar. Dat zien we terug in Ezechiël 38:2: “Mensenkind, richt uw blik op Gog, het land van Magog, de oppervorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem”. Blijkbaar woont Gog in het land van Magog en is hij de oppervorst, zoiets als een koning der koningen, van Mesech en Tubal. Mesech en Tubal zijn ook nakomelingen van Jafeth en hebben zich waarschijnlijk eveneens in de kustlanden gevestigd.

Uit het noorden

In Ezechiël 39:1-2 staat: “En u, mensenkind, profeteer tegen Gog, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zál u, Gog, oppervorst van Mesech en Tubal! Ik zal u omkeren, u meeslepen, u doen optrekken uit het uiterste noorden en u op de bergen van Israël brengen”. Het Hebreeuwse woord vertaald met ´uiterste´ wordt meestal vertaald met ´zijde’ of ‘kant´ (o.a. Gen. 49:13 en Exod. 26:22). We zouden dus ook kunnen lezen ´van de zijde van´ het noorden (zie SV). Het gaat dus duidelijk om landen die ten noorden van Israël liggen. Volgens sommige uitleggers zou de naam Gog naar Gyges, de koning van Lydië, verwijzen. Maar deze koning leefde en regeerde in de periode van 700 tot 600 voor Christus en we zien bij Ezechiël duidelijk gebeurtenissen die in de toekomst zullen plaatsvinden. Het land Magog verwijst naar het gebied tussen Cappadocië en Medië, het huidige Turkije, wat ook een kustland is. Dit zou kunnen wijzen op een belangrijke rol voor Turkije in de eindtijd. Zien we daarvan vandaag al niet een paar signalen in de huidige ontwikkelingen in het Midden-Oosten? Turkije vormde na de dood van Alexander de Grote een deel van het Noord-Griekse rijk, waaruit volgens de profetieën van Daniël de kleine hoorn, de wereldleider, het beest uit de zee zal komen (Dan. 8:8-11). Het is ook opmerkelijk om te zien dat de zeven gemeenten in Openbaring 2 en 3 gelegen zijn in het huidige Turkije. Zoals we al hebben geconstateerd is Gog in eerste instantie de vleeswording van de satan, maar het verwijst ook naar degenen die zich door de duivel laten leiden. In verband met de gemeenten wordt de satan heel nadrukkelijk een paar maal genoemd. In Openbaring 2:9 wordt gesproken over de synagoge van de satan in Smyrna, in vers 13 lezen we van Pergamus dat daar de troon van de satan is, waar de satan woont en in vers 24 wordt Thyatire verbonden met de diepten van de satan.

Twee hoofdstukken

In deze studie volgen we in de eerste plaats de beschrijving in Ezechiël 38 en 39. Vaak worden deze hoofdstukken gezien als één geheel, in die zin, dat ze beide spreken van dezelfde gebeurtenis in de eindtijd. We zien dat ze beginnen met een profetie van de HEERE aan en over Gog. Beide gaan over de HEERE, Die Gog naar de bergen van Israël zal brengen. Dat zal gaan met geweld; hij zal met haken in zijn kaken worden meegesleept. Het gaat in deze hoofdstukken om het werk van de Almachtige, Die alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil en de grote Regisseur is van het wereldgebeuren. In parallelle gedeelten, zoals Openbaring 16, 19 en 20, zien we de kant van de satan en de mens. Als we de hoofdstukken in Ezechiël nauwkeurig lezen, vallen echter wel een aantal duidelijke verschillen op, die aanleiding geven om te concluderen dat het over twee verschillende gebeurtenissen gaat.

Overeenkomsten met Openbaring

Als we de beide hoofdstukken uit Ezechiël met Openbaring 19 en 20 vergelijken, herkennen we een aantal overeenkomsten in de manier waarop de HEERE met de genoemde volken afrekent. In hoofdstuk 38:22 staat: “Ik zal met hem een rechtszaak voeren door pest en door bloed. Ik zal een alles wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn”. Er wordt o.a. over vuur gesproken en in Openbaring 20:9 lezen we “... en zij kwamen op over de breedte van de aarde, en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar er daalde vuur van God neer uit de hemel en dat verslond hen”. In hoofdstuk 39 zien we dat de HEERE aan alle vogels en dieren van het veld het vlees van de gedoden tot voedsel geeft en dat lezen we ook in Openbaring 19:17 en 18. Mede hierdoor meen ik dat de gebeurtenissen, beschreven in Ezechiël 39, zich afspelen vlak vóór de aanvang van de duizend jaar en die van hoofdstuk 38 vlak ná deze periode, zoals ook blijkt uit Openbaring 20:7.

Voor en tijdens de duizend jaar

Ezechiël 39 spreekt van de periode vlak voor de oprichting van het Koninkrijk en is in die zin verbonden met Openbaring 19:17-21. Als we Ezechiël 39:4 en 17 vergelijken met Openbaring 19:17 lezen we de uitnodiging aan de vogels en alle dieren van het veld om het vlees van degenen die door de HEERE gedood zijn te eten. In 39:2 wordt alleen gesproken over Gog en in vers 4 over de volken die met hem zijn, terwijl in Openbaring 19:19 het beest en de koningen van de aarde worden genoemd die hem vergezellen in zijn strijd tegen de HEERE en Zijn Gezalfde. Ezechiël 39 is zeer waarschijnlijk de beschrijving van de slag bij Armageddon (zie Opb. 16:14-16). Dit is de vlakte van Megiddo in Noord-Israël, waar de grote slag zal plaatsvinden tussen de Messias Jezus en het beest, de valse profeet en hun geallieerden, zoals in Psalm 83 al profetisch is beschreven. In Joël 3:14 wordt daar ook naar verwezen: “menigten, menigten in het dal van de dorswagens”. In Ezechiël 39:16 is sprake van een stad Hamona, dat ´menigte´ betekent. Nadat de HEERE heeft ingegrepen, en vogels en dieren verzadigd zijn van het vlees van de gevallenen, is er nog veel op te ruimen. Uit Ezechiël 39:9-16 blijkt dat deze gebeurtenissen plaatsvinden niet na, maar aan het begin van het duizendjarig rijk. Er wordt gezegd dat de inwoners van het land zeven jaar kunnen stoken van het wapentuig, zodat er geen hout uit de bossen hoeft te worden gekapt. Ook zullen zij het land reinigen van de lijken. In 39:21 zegt de HEERE dat Hij Zijn heerlijkheid onder de heidenen zal laten blijken en dat alle heidenvolken Zijn oordeel zullen zien. Verder zegt Hij dat het huis van Israël vanaf die dag zal weten dat de HEERE hun God is. Vóór deze dag had de HEERE Zijn aangezicht voor Israël verborgen vanwege hun ongerechtigheid en ontrouw aan Hem. Daarom gaf Hij hen over in de hand van hun tegenstanders en handelde overeenkomstig hun onreinheid met hen. Dan volgt in vers 25 opnieuw de belofte van omkeer die de HEERE zal brengen in de gevangenschap van Jakob. Hij zal Zich over hen ontfermen (zie Hos. 1:11,12, waar ook Jizreël = de vlakte van Megiddo wordt genoemd).

Uw Naam worde geheiligd

Een regelmatige terugkerend thema in het boek Ezechiël is dat de Naam van de HEERE door Zijn volk is ontheiligd door afgodendienst en zonden. Naast eerdere hoofdstukken vinden we in hoofdstuk 36:20-23: “Toen zij aankwamen bij de heidenvolken waarheen zij gegaan waren, ontheiligden zij Mijn heilige Naam, omdat men van hen zei: Deze mensen zijn het volk van de HEERE en toch zijn zij uit Zijn land vertrokken. Maar Ik spaarde hen vanwege Mijn heilige Naam. Het huis van Israël had die ontheiligd onder de heidenvolken waarheen zij gegaan waren. Zeg daarom tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om u, huis van Israël, maar om Mijn heilige Naam, die u ontheiligd hebt onder de heidenvolken waarheen u gegaan bent. Ik zal Mijn grote Naam heiligen, die onder de heidenvolken ontheiligd is, die u in hun midden ontheiligd hebt. Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik in u  voor hun ogen geheiligd word”. En wat Gods volk betreft zegt het einde van het hoofdstuk: “Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten” (vgl. Jes. 44:1-5). Zo zal het zijn tijdens de duizend jaar als de HEERE in de tempelstad te midden van Zijn volk woont (Ezech. 40-48).

Tijdens en na de duizend jaar

Ezechiël 37 gaat over het herstel van Israël, dat uitmondt in de terugverzameling naar het land, de eenwording van het volk en de heerschappij van de Messias, Die als David wordt aangeduid. Het eindigt met Zijn heiligdom dat voor eeuwig in hun midden zal zijn (vs. 28). Deze woorden spreken over de periode van duizend jaar, zoals genoemd in Openbaring 20. Ook lezen we daar dat na die periode de satan uit zijn gevangenis zal worden losgelaten en de volken zal misleiden. In Ezechiël 38:8 zien we dat dit plaatsvindt ´na vele dagen … aan het einde van de jaren´, wat duidt op het einde van de duizend jaar, maar ook van de tijd hierna als de eeuwigheid aanbreekt. Het gaat om volken uit alle windstreken die als Gog en Magog worden aangeduid. Het gaat hier dus niet, zoals in Ezechiël, om een mens met de naam Gog, want het beest uit de zee, is in de poel van het vuur. Hij blijkt de vleeswording van zijn ´vader´, de satan te zijn, die nu voor een korte tijd uit zijn gevangenis wordt losgelaten. Hij zal de volken misleiden om hem te volgen in zijn laatste opstand tegen de Koning der koningen, de Messias Jezus. Zij doen wat aan het begin van de duizend jaar door Gog, het beest, en de volken werd gedaan en worden daarom (letterlijk) aangeduid als de  Gog en de  Magog. Maar het kan ook zijn dat met de Gog de satan wordt bedoeld. Het is het toppunt van rebellie. Eigenlijk onvoorstelbaar als we kijken naar de zegenrijke toestand van de wereld tijdens die duizend jaar van Christus’ regering. Zij trekken op naar de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Dat lijkt veel op de beschrijving van de ´tempelstad´, zoals we die vinden in Ezechiël 48. In hoofdstuk 38 kunt u nog een aantal andere kenmerken lezen over de periode van de duizend jaar van het Messiaanse rijk.

Israël terug en onbezorgd

In Ezechiël 38:8 vinden we ook een beschrijving van de situatie van Israël, voordat de vijandelijke legers het land zullen binnentrekken: “Het is een land dat hersteld is van het zwaard, bijeengebracht uit vele volken op de bergen van Israël, die tot een blijvende verwoesting waren geworden. Als zij uitgeleid zijn uit de volken, zullen zij onbezorgd wonen”. Dat laatste sluit aan bij de woorden uit Jeremia 23:5, 6a: “Zie er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan. Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde. In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël onbezorgd wonen”.

Open, rust en zekerheid

Als de HEERE het volk heeft teruggebracht in het land van de vaderen zal dat gekenmerkt worden door haar open karakter. In plaats van ommuurde steden zijn er dorpen zonder muren en poorten met grendels (Zach. 2:4, 5). De mensen leven er rustig en onbezorgd. Wat een contrast met het verleden, toen onrust en bezorgdheid het volk van Israël omgaven. En wat te denken van het huidige Israël, omringd door vijanden en altijd genoodzaakt tot een leger in hoge staat van paraatheid. In de beschreven situatie is de HEERE Zelf in hun midden in de Persoon van de Messias Jezus. Hij is hun Burcht, hun Bevrijder, … hun Schild … en hun veilige Vesting (naar Ps. 18:3). Zij hebben vee en have verkregen, een bewijs van welvaart. Ten slotte beschrijft Ezechiël 38:12 dat het volk in het midden van het land woont. Mijn inziens is ´in het midden van de aarde´ een betere vertaling, omdat het land van Israël het middelpunt van de wereld en aarde zal zijn, met Jeruzalem als centrum. DE

Aanval en de verdediging

Als het volk geniet van het werk van de HEERE in hun midden, komt de aanval van de boze, die door de Gog en de Magog wordt uitgevoerd. Maar de HEERE zegt: “Op die dag zal het gebeuren, op de dag dat Gog over het land van Israël komt, ... dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opstijgen ... Voorwaar, op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen! … Op al Mijn bergen zal Ik Mijn zwaard tegen hem oproepen, spreekt de Heere HEERE ... Ik zal een alles wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen, op zijn troepen en de vele volken die met hem zijn. Zo zal Ik Mijn grootheid tonen en Mij heiligen voor de ogen van de vele heidenvolken bekend worden. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben” (Ezech. 38:18-23). Deze beschrijving over Gods ingrijpen is uitgebreider dan in Openbaring 20:9, waar alleen over vuur wordt gesproken.

Ik ben de HEERE  

De HEERE zal handelend optreden ten behoeve van Zijn volk, zowel aan het begin als aan het einde van de duizend jaar. Met als doel: “Zo zal Ik Mijn grootheid tonen en Mij heiligen en voor de ogen van vele heidenvolken bekend worden. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben” (Ezech. 38:23). “

Deel dit artikel via


Meer van zulke artikelen lezen?

Neem voor slechts € 12,50 p.j. een abonnement op IB Magazine. Het magazine bevat o.a. getuigenissen van Messiaanse Joden, interessante Bijbelstudies, nieuws, verhalen van de Bijbelverspreiding en achtergrondartikelen. Of abonneer u gratis op onze digitale nieuwsbrief.

Gratis nieuwsbrief IB Magazine

Sluiten