Volgens bepaalde uitleggers zouden deze in de Assyrische ballingschap geheel verstrooid zijn over de wereld en in bepaalde volken opgegaan zijn. Zo zou Efraïm zich in Engeland bevinden, Manasse in Amerika en Zebulon in Nederland. In sommige gevallen hebben de ideeën rond dit thema zelfs geleid tot racisme. Witte mensen die meenden tot een van de tien stammen te behoren, keken neer op zwarte mensen die hier niet toe behoorden en onderdrukten hen zelfs.
Maar ook in mildere vorm kunnen theorieën over dit onderwerp tot misvattingen leiden, zowel in Bijbelverklaring als in de visie over Israël. Zo is er een uitleg die stelt dat als Paulus naar de volken gezonden wordt om het Evangelie te verkondigen, dit feitelijk de tien stammen zijn. Zij zijn door God verstoten en gelijk aan de andere volken geworden. Paulus’ verkondiging van Christus zou er dan toe dienen om de tien stammen in geestelijk opzicht weer te herenigen met de twee stammen binnen het Lichaam van Christus.
OPZET VAN DE STUDIE
In de komende twee studies staan wij stil bij de vraag wat er met de tien stammen gebeurd is toen zij in ballingschap gevoerd werden. Wij hopen op die manier een beter beeld te krijgen op hoe God zowel met Israël als met ons handelt. Voor deze studies zullen wij ons beperken tot wat wij hierover in de Bijbel terugvinden, omdat in dit soort discussies niet buiten-Bijbelse bronnen doorslaggevend behoren te zijn, maar alleen Gods Woord.
In dit eerste artikel staan wij stil bij de vraag hoe de twaalf stammen van Israël in ballingschap zijn gegaan en er weer uit zijn gekomen. Het onderwerp van het tweede artikel zal zijn of er in het Nieuwe Testament sprake is van een onderscheid tussen de evangelieverkondiging aan de twee en de tien stammen.
HOE GING ISRAËL IN BALLINGSCHAP?
In 2 Koningen 17:6 lezen wij dat Israël (de tien stammen) door de koning van Assyrië in ballingschap wordt gevoerd. Andersom worden er mensen uit Assyrië overgebracht om in de steden van de Israëlieten te wonen (2 Kon. 17:24). Overigens waren er al eerder delen van de tien stammen weggevoerd (1 Kron. 5:26 en 2 Kon. 15:29). God zet zo de tien stammen als natie aan de kant. In 2 Koningen 17:23 lezen wij hier het volgende over: “totdat de HEERE Israël van Zijn aangezicht wegdeed, zoals Hij gesproken had door de dienst van al Zijn dienaren, de profeten. Zo werd Israël in ballingschap uit zijn land weggevoerd naar Assyrië, tot op deze dag”.
Sommigen maken uit de laatste woorden van deze tekst op dat de tien stammen tot op letterlijk de dag van vandaag nog in ballingschap zijn. Met ‘tot op deze dag’ wordt echter het moment van het schrijven van 2 Koningen bedoeld. Er is geen exacte duidelijkheid over wanneer dit is geweest. Een gebruikelijke uitleg is dat 2 Koningen door Jeremia is opgeschreven nadat ook de twee stammen in ballingschap zijn gevoerd.
Er wordt doorgaans van uitgegaan dat alle tien stammen tot de laatste man toe zijn weggevoerd. Dit komt omdat wij het Hebreeuwse taalgebruik vanuit ons Westerse denken vaak letterlijk opvatten. Uit de volgende voorbeelden kunnen wij opmaken dat maar een deel van de tien stammen in ballingschap is gevoerd:
• De stam van Simeon leefde in het gebied van de stam van Juda: “Het tweede lot kwam uit op Simeon, op de stam van de nakomelingen van Simeon, naar hun geslachten. En hun erfelijk bezit lag te midden van het erfelijk bezit van de nakomelingen van Juda” (Joz. 19:1). In 1 Kronieken 4:41-43 staat dat zij daar leefden tot op de dag dat dit Bijbelboek werd opgeschreven. Kronieken is na de ballingschap opgeschreven, dus Simeon heeft zeker tot na de ballingschap in het gebied van Juda gewoond.
• Vlak na het uiteenvallen van Israël in tien en twee stammen kwamen er vanuit de tien stammen mensen in Juda wonen (2 Kron. 11:14-17). Later gebeurde dit onder koning Asa weer (2 Kron. 15:8-10). Zij kunnen dus niet weggevoerd zijn tijdens het in ballingschap voeren van de tien stammen.
• Hizkia nodigt Efraïm en Manasse uit om het Pascha te vieren (2 Kron. 30:1). Dit vindt plaats na het in ballingschap voeren van de tien stammen. Ook worden er boden naar het noordelijkste en zuidelijkste deel van het leefgebied van alle twaalf stammen gestuurd. Deze boden roepen de overgeblevenen van de tien stammen op om zich te bekeren, zodat de ballingen weer kunnen terugkeren (2 Kron. 30:6-11). In hetzelfde gedeelte wordt beschreven dat bij het vieren van het Pascha velen uit Efraïm, Manasse, Issaschar en Zebulon zich niet ritueel hebben gereinigd (2 Kron. 30:18).
• In 2 Kronieken 34:3-7 lezen wij hoe koning Josia het land reinigt van afgoderij. Hij doet dit ook in de steden van Manasse, Efraïm, Simeon en Naftali. Verderop in 2 Kronieken 34:6 wordt er gesproken over geld dat voor de tempel is ingezameld en dat afkomstig is van “Manasse en Efraïm, van heel het overblijfsel van Israël en van heel Juda en Benjamin” (2 Kron. 34:9). Ondanks dat op een eerder moment de helft van de inwoners van Manasse in ballingschap is gevoerd (1 Kron. 5:26) is er toch een deel achtergebleven.
Op basis van deze voorbeelden kunnen wij concluderen dat het verstoten van de tien stammen door God niet zo rigoureus plaatsvond als wel wordt gedacht. Een aanzienlijk deel van de tien stammen bleef achter in het land en had ook toegang tot de tempel.
PERMANENTE BREUK?
Een bijzonder gedeelte dat voor sommigen grond vormt om te spreken van een permanente breuk tussen God en de tien stammen is Jeremia 3. Deze breuk zou dan worden uitgebeeld door middel van echtscheiding tussen God en de tien stammen. Laten wij eens kijken wat nu precies de boodschap is van dit gedeelte. Het tienstammenrijk (Israël) wordt hier als voorbeeld gebruikt voor het tweestammenrijk (Juda). Er wordt beschreven hoe Israël is weggestuurd met een echtscheidingsbrief vanwege het plegen van afgoderij. Vervolgens zegt Jeremia dat Juda in gedrag nog erger is dan Israël: “Daarom zei de HEERE tegen mij: Het afvallige Israël heeft zichzelf nog rechtvaardig doen lijken, vergeleken bij het trouweloze Juda” (Jer. 3:11). Hierop wordt Jeremia opgeroepen om een boodschap te richten aan dat deel van Israël dat naar het noorden (Assyrië) in ballingschap is gevoerd: “Keer terug, afvallig Israël, spreekt de HEERE, Mijn aangezicht is tegenover u niet betrokken, want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE, Ik handhaaf Mijn toorn niet voor eeuwig” (Jer. 3:12).
In dit vers en de verzen die erop volgen, vinden wij juist het tegenovergestelde terug van een permanente breuk tussen God en de tien stammen. Hij roept hen op zich te bekeren, wat tegelijkertijd inhoudt dat zij weer terug mogen keren uit ballingschap.
Wanneer deze terugkeer precies plaatsvindt wordt overigens niet duidelijk gemaakt. Daar gaat het hier ook niet om. De boodschap is namelijk dat zowel Israël als Juda ertoe opgeroepen worden om naar God terug te keren en dat Hij hen dan zal genezen (Jer. 3:22). Daarbij is het gebruikte voorbeeld van de echtscheidingsbrief niet meer dan een beeldspraak om het verhaal te verduidelijken. Op basis van dit gedeelte kunnen wij niet stellen dat er sprake is van een permanente breuk tussen God en de tien stammen.
Niet alleen de tien stammen (Israël) werden door God weggedaan, ook met de twee stammen (Juda) is dit uiteindelijk gebeurd. In beide gevallen vond dit plaats als gevolg van hun zondigheid (2 Kon. 17:18-19). Over het wegdoen van Juda staat in 2 Koningen 23:27: “De HEERE zei: Ik zal ook Juda van Mijn aangezicht wegdoen, zoals Ik Israël weggedaan heb. Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkozen had, en het huis waarvan Ik gezegd had: Mijn Naam zal daar zijn.” En in 2 Koningen 24:20 staat: “Want het gebeurde, vanwege de toorn van de HEERE tegen Jeruzalem en tegen Juda, dat Hij hen verwierp van voor Zijn aangezicht”. In 2 Kronieken 36:16 staat het met de volgende veelzeggende woorden beschreven: “tot de grimmigheid van de HEERE tegen Zijn volk zo hoog opsteeg dat er geen genezing meer mogelijk was”.
Toch is dit verstoten van Juda niet voor altijd, net zo min als dit het geval is voor Israël.
Net zoals bij Israël, wordt ook niet iedereen uit Juda in ballingschap weggevoerd. Zo lezen wij in 2 Koningen 25:22 over het volk dat in het land van Juda overgebleven is. En in 2 Koningen 25:26 staat dat heel het volk zijn toevlucht zoekt bij Egypte, omdat het bang is voor de Chaldeeën. Het feit is wel dat Jeruzalem in ieder geval in eerste instantie grotendeels verlaten blijkt; alleen de allerarmsten blijven achter (2 Kon. 25:12). Het bijzondere aan deze hele geschiedenis is dat de focus ligt op Jeruzalem als hoofdstad van het Judese rijk. Over de buitengebieden wordt niet veel gezegd. Hetzelfde is het geval bij het in ballingschap voeren van Israël, waar het vooral gaat over de inname van hoofdstad Samaria. Beide hoofdsteden staan symbool voor het desbetreffende rijk, waarbij met de val van de hoofdstad het hele rijk valt.
Maar daarmee is niet automatisch gezegd dat alle inwoners in het omliggende land ook zijn weggevoerd. Zo hebben wij bij Israël gezien dat een substantieel deel van de bevolking achterbleef of al eerder naar Juda was verhuisd.
HOE KWAM ISRAËL UIT BALLINGSCHAP?
De tien stammen zijn door het Assyrische rijk in ballingschap gevoerd en de twee stammen door het Babylonische rijk. Vaak worden het Assyrische en Babylonische rijk als twee totaal verschillende rijken gezien. Dat is onjuist. Het Assyrische rijk werd namelijk opgevolgd door het Babylonische rijk en beide rijken overlapten grotendeels hetzelfde grondgebied. Een duidelijk voorbeeld hiervan treffen wij aan in 2 Koningen 17:24 waar staat dat de koning van Syrië mensen uit onder andere Babel laat overkomen om in Samaria te wonen. En in 2 Kronieken 33:11 lezen wij dat de koning van Assyrië de Judese koning Manasse gevangen overbrengt naar Babel. Feitelijk zijn zowel Israël als Juda naar hetzelfde gebied in ballingschap gevoerd, alleen zit hier een kleine 150 jaar tussen. Het zou in dit opzicht niet vreemd zijn om te stellen dat de twee en de tien stammen in ballingschap weer herenigd zijn.
Is het dan ook mogelijk dat de tien stammen samen met de twee stammen uit ballingschap zijn teruggekeerd?
Laten wij vooropstellen dat een aanzienlijk deel van de tien stammen en ook van de twee stammen in ballingschap achtergebleven is. Dit is onder andere terug te zien in het Bijbelboek Esther. Ook in het Nieuwe Testament vinden wij hier duidelijke voorbeelden van. Denk aan Paulus die de synagogen in onder andere Klein Azië bezoekt en aan Jakobus’ brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing.
Toch hadden de tien stammen evengoed de mogelijkheid om uit ballingschap terug te keren als de twee stammen. In Jeremia 3 zagen wij eerder dat de HEERE Zijn volk oproept om bij Hem terug te keren. Maar ook in het gebed van Nehemia aan het einde van de ballingschap zien wij hier ruimte voor (Neh. 1:5-11). Nehemia bidt hier voor de Israëlieten. In zowel Ezra als in Nehemia slaat dit op mensen uit alle twaalf stammen. Hij belijdt namens hen hun zonden en doet met het aanhalen van Deuteronomium 4:27-31 een beroep op God om Zijn volk weer terug te laten keren naar het land dat Hij hen beloofd heeft. In het gebed van Nehemia vinden wij het volk Israël weer als eenheid terug. Dit zien wij ook op een aantal andere plaatsen in Ezra en Nehemia terug. In Ezra 3:1 wordt gemeld dat de Israëlieten zich in hun steden gevestigd hadden. In Ezra 4:1 wordt gesproken over de God van Israël. En in Nehemia 8:2 gaat het over de wet van Mozes die Israël moet onderhouden.
Toch krijgen wij vanuit Ezra de indruk dat enkel de twee stammen uit ballingschap terugkeren. In Ezra 1:5 lezen wij dat de familiehoofden van Juda en Benjamin samen met de Levieten en priesters het voortouw nemen voor de herbouw van de tempel.
En in Ezra 2 zien wij namen genoemd van in totaal 50.000 mensen die terugkeren naar Jeruzalem en Juda. Dat hier de nadruk op de twee stammen wordt gelegd, heeft echter een reden. Zoals bij het in ballingschap gaan van zowel de tien als de twee stammen het accent op de hoofdsteden lag, zo ligt hier het accent op het bouwen van een huis voor God in Jeruzalem dat gelegen is in Juda (Ezra 1:2). Het zijn met name Juda en Benjamin die hier verantwoordelijkheid voor nemen (Ezra 4:1). Daarnaast wordt met de nadruk op de terugkeer van Juda de komst van de Messias gewaarborgd, omdat Hij uit Juda komt. Zerubbabel wordt daarbij als voorvader van de Heere Jezus als eerste genoemd in de namenlijst (Ezra 2:2). Dit alles wil niet zeggen dat er niemand van het tienstammenrijk terugkeert. Zo wordt er in de namenlijst gesproken over mannen van het volk Israël (Ezra 2:2) en worden er drie plaatsen genoemd die in het gebied van het tienstammenrijk liggen (Lod, Hadid en Onon, Ezra 2:33). Daarbij is het niet gezegd dat onder de andere namen zich geen mensen uit de tien stammen bevinden. Verder zijn de mensen die in Ezra genoemd worden niet de enigen die terugkeren. In Nehemia 7 vinden wij namelijk een namenlijst die afwijkt van de lijst uit Ezra 2. Vermoedelijk vinden wij in Ezra en Nehemia geen volledige opsomming van terugkerende ballingen. Zo lezen wij in 1 Kronieken 9:3 dat er na de ballingschap nakomelingen van Efraïm en Manasse in Jeruzalem woonden. Dit wordt in Ezra en Nehemia niet genoemd.
Wij lezen niet alleen dat er van de tien stammen terugkeren uit ballingschap. Ook is in Ezra en Nehemia terug te zien dat voor heel Israël verzoening wordt gedaan. Zo lezen wij in Ezra 6:16-17 dat de Israëlieten, de priesters, de Levieten en overige ballingen bij de inwijding van de tempel een offer voor hun zonden brengen. Dit offer bestaat uit twaalf geitenbokken. Dit aantal is overeenkomstig het aantal stammen van heel Israël. Verderop in Ezra 8:35 lezen wij dat er twaalf jonge stieren als brandoffer worden gebracht voor heel Israël. Tot slot lezen wij in Nehemia 9:2-3 dat het nageslacht van Israël zich afzondert van alle vreemdelingen, het wetboek leest en iedere dag God belijdt en voor Hem neerknielt. Het gaat hier om Israëlieten afkomstig uit alle twaalf stammen, net als in de rest van Ezra en Nehemia. Zij zijn weer geworden als één volk dat de HEERE zoekt en dient.
HOOP IN DE VERTE
Is daarmee alles weer hetzelfde als voor de ballingschap? Dat is zeker niet zo. Een groot deel van het volk is om wat voor reden dan ook achtergebleven in ballingschap. Ook moet Israël het zonder koning stellen en keert Gods aanwezigheid (sjechina) niet meer terug in de tempel.
Jeruzalem en de tempel worden weliswaar hersteld, maar het is gedurende een moeilijke tijd (Dan. 9:25). Het volk gaat een donkere periode van vierhonderd lange jaren tegemoet waarin het verdrukt en overheerst wordt door de omliggende volken.
En toch gloort er in de verte hoop. Eens zal er een twijgje voortkomen uit de afgehouwen stam van Isaï (Jes. 11:1). Dan zal het licht van de heerlijkheid van de HEERE weer over Israël opgaan (Jes. 60:1). Dat zal gebeuren als de Messias komt. En wij weten dat Hij is gekomen. En eens zal Hij weer komen en de rest van Zijn volk van over de hele wereld verzamelen en hen tot één natie vormen dat als een licht voor de volken zal zijn (Jes. 60:3-4).
Wij hebben in dit artikel gezien dat een deel van de tien stammen is weggevoerd en een deel achterbleef in het land. Ook de twee stammen werden later in ballingschap gevoerd. Beide volken werden in ballingschap in zekere zin weer herenigd. Bij de terugkeer uit ballingschap ligt het accent op de twee stammen. Zij waren nodig voor de herbouw van Jeruzalem en de tempel en het voortzetten van de geslachtslijn van de Messias.
Maar bij nauwkeurig lezen van de Bijbel zien wij ook dat er van de tien stammen terugkeren en zij samen met de twee stammen een nieuw Israël vormen. Dit volk offert en belijdt samen de zonden tegenover de HEERE. Zo is de goede hand van God over Zijn volk (Ezra 8:18).
Lees deel 2 hier
Gebruikte literatuur
- Bijbelcommentaar Studie Bijbel Oude Testament deel 4, 5, 6, 9 en 10 van het Centrum voor Bijbelonderzoek
- De tien stammen Israëls die nooit verloren gingen, E.W. Hiebendaal
Deel dit artikel via