De zevende maand Tisjri (september-oktober) is in de Hebreeuwse Bijbel en het Jodendom van groot belang, omdat het de maand is van de najaarsfeesten. In Numeri 29 worden de bijzondere feesten en offers van deze maand vermeld.
Het Oude Testament spreekt over ‘de zevende maand’, als een begrip dat geen toelichting behoeft, want men wist en weet dat dit de maand is van de najaarsfeesten. Belangrijke Bijbelse gebeurtenissen vonden ook plaats in de zevende maand ‘Ethanim’ genaamd (1 Kon. 8:2): de inwijding van Salomo’s tempel en in de tijd van Ezra en Nehemia het herstel van de eredienst (Ezra 3:1).
De feesten van de najaarscyclus worden met verwijzing naar ‘de zevende maand’ vermeld in de opsomming van jaarlijkse pelgrimsfeesten in Exodus 23:14-17; 34:18-23; Leviticus 23:23-32 en Deuteronomium 16:1-16 (vgl. Neh. 8:15).
Jom Kippoer
Binnen de najaarsfeesten van de ‘zevende maand’ neemt, op de tiende dag, Jom Kippoer (letterlijk: dag van verzoening) een opvallende en centrale plaats in (Lev. 16:29a; 23:27a; Num. 29:7a).1 Dit is geen pelgrimsfeest, noch een hoogtijdag2, maar een dag van berouw, inkeer en verootmoediging voor God. De eerste tien dagen van de maand Tisjri gelden in het Jodendom als ‘Aséret Yeme Teshuva’, waaronder ook de dagen Rosj HaSjana (Nieuwjaar) en Jom Kippoer worden gerekend. ‘Yamim nora’im’ (ontzagwekkende dagen) is een aparte aanduiding voor deze twee feestdagen. Rosj HaSjana en Jom Kippoer worden ook wel ‘Hoge Feestdagen’ genoemd (niet te verwarren met ‘Hoogtijdagen’). Bij deze feesten ligt de nadruk op de menselijke inkeer. Jom Kippoer geldt hierbij als bijzondere sabbat, een dag van rust en ernst. In de loop van Israëls geschiedenis is de sabbatsrust van deze heilige dag meerdere malen zeer wreed verstoord. De eerste Jom Kippoeroorlog vond al plaats in 66 AD, toen de Romeinse generaal Cestius zich op de berg Scopus legerde, om vanaf die plaats Jeruzalem aan te vallen op de 9e Tisjri, de vooravond van de Grote Dag (vgl. Lev. 23:32b), aldus de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus. Hij schrijft ook dat Cestius zijn soldaten gebood om de volgende dag, op Jom Kippoer, de Joodse dorpen in de omgeving aan te vallen en te plunderen. Eeuwen later was er weer een Jom Kippoeroorlog (1973).
Bedekking van zonde
In Numeri 29:7 wordt Jom Kippoer niet bij name genoemd, maar wel als een belangrijk feest vermeld: “En op de tiende van de zevende maand zult u een heilige samenroeping hebben, en u zult uw zielen verootmoedigen; u zult geen werk doen.” Ook in Leviticus 23:27-32 ligt de nadruk op verootmoediging van de ziel. De naam Jom Kippoer3 is veelzeggend, omdat het woord ‘kippur’ is afgeleid van het werkwoord ‘kipper’ (verzoenen), dat oorspronkelijk ‘bedekken’ betekent; kippur/verzoening duidt zo op bedekking van de zonde door het bloed van het plaatsvervangend offerdier. In verootmoediging en met zondebesef dient de mens schuld te belijden tegenover de allerheiligste God (Lev. 16:29,31,33) en te beseffen dat het plaatsvervangend offer het enige is waardoor verzoening met Hem mogelijk is.
Leviticus 16 en de zondebok
In Leviticus 16 wordt de viering van Jom Kippoer uitgebreid uiteengezet. Slechts éénmaal per jaar (vs. 34b) mocht de hogepriester het Heilige der heilige binnengaan (vgl. Hebr. 9:7). Hij was hiervoor in speciale kleding gehuld (vs. 4,32; vgl. vs. 23-26), nadat hij eerst een offer voor zichzelf en de zijnen had gebracht (vs. 6,11,17c; vgl. Hebr. 7:27) en de wolk van het reukwerk het verzoendeksel had bedekt (vs. 2d,13).
De dieren die geofferd moesten worden zijn genoemd in de verzen 3 t/m 5. Hierbij staan twee geitenbokken centraal, genomen van de vergadering van de Israëlieten om als zondoffer te dienen (vs. 1 t/m 10). Beide dieren werden voor de Heere gesteld bij de ingang van de tent van de samenkomst, en Aäron moest dan twee loten over de bokken werpen: één lot ‘le-YHWH’ (voor JHWH-de HEERE) en één lot ‘le azazel’ (voor-tot azazel).4 Hier rijst de vraag wat ‘azazel’ inhoudt; een vraag die erg belangrijk is voor het begrijpen van het bokkenritueel, dat zo centraal staat in de Jom Kippoer-symboliek.
Wanneer wij verschillende Nederlandse vertalingen van Leviticus 16:8,10,26 met elkaar vergelijken, blijkt dat de SV en HSV ‘azazel’ interpreteren als ‘weggaande bok’, en NBV en NBV21 dit weergeven als een naam ‘Azazel’, wat het voor de bijbellezer niet gemakkelijker maakt. Duidelijk is wel dat beide bokken als zondoffer dienden, waarbij één bok, namelijk het dier waarop het lot ‘Le azazel’ was gevallen, levend voor de Heere werd gesteld om tot verzoeningsoffer te dienen door hem naar de woestijn te sturen, nadat Aäron alle zonden en overtredingen van de Israëlieten met zijn handen op de kop van de bok had beleden, en deze er zo had ‘opgelegd’ (vs. 10; 20-22). Het dier droeg dan zo alle beleden zonden weg om eenzaam in de woestijn een smartelijke dood te sterven …
Een profetisch beeld van het ultieme zondoffer van de Heere Jezus Die onze zondelast wegdroeg naar en aan het kruis. Zo werden zonde en dood overwonnen!
Uit het bokkenritueel komt de Nederlandse uitdrukking ‘zondebok’ voort; men weet soms nog dat deze term oorspronkelijk van godsdienstige strekking is, maar meestal wordt hierbij niet stilgestaan. De term slaat op iemand die altijd maar weer van alles de schuld krijgt of die voorwerp van plagerijen of spot is, waarbij men voorbijgaat aan de Bijbelse oorsprong van het begrip ‘zondebok’. Wanneer wij echter deze uitdrukking in zijn Bijbelse verband bezien en ingaan op de geestelijke betekenis en functie ervan, ontdekken wij dat het eigenlijk ongepast is om het begrip ‘zondebok’ ondoordacht en ‘zo maar’ te gebruiken. Leviticus 16 leert ons dat de ‘zondebok’ een profetische heenwijzing is naar de Heere Jezus.
Leviticus 16 en Jom Kippoer
Het Bijbelboek Leviticus omvat twee hoofddelen: het eerste hoofddeel (h. 1 t/m 15) bevat onder meer priesterlijke wetten, voorschriften, bepalingen rond het thema vergeving van zonde en herstel van de gemeenschap met God; het tweede hoofddeel (h. 17 t/m 27) bevat voornamelijk onderricht op moraal, ethiek, reinheid en heiligheid. Hoofdstuk 16 over Jom Kippoer vormt het overgangsdeel tussen beide hoofddelen, die inhoudelijk verbonden worden door het centrale thema ‘heiligheid’.
Van de offers beschreven in Leviticus 1 tot en met 7 werd op Jom Kippoer het chattat/zondoffer gebracht (Lev. 4:1-5:13); hoofddoel van dit offer was: vergeving. De twee geitenbokken, die de hogepriester moest nemen, waren bestemd om als zondoffer - chattat - te worden geofferd: “En van de vergadering van de kinderen van Israël zal hij twee geitenbokken nemen tot zondoffer” (Lev. 16:5).
De instructies betreffende de offers van Jom Kippoer en de daarbij behorende rituele hande-lingen, hebben in de loop der eeuwen veel exegetische aandacht gekregen. Hierbij is de in Leviticus 16 voorkomende moeilijk verklaarbare Hebreeuwse uitdrukking ‘azazel’ vaak onderwerp van studies en ook speculaties geweest, waarbij uiteenlopende verklaringen zijn geboden. Wat betekent ‘azazel’?
Leviticus 16 is uitermate belangrijk vanwege de beschrijving van Jom Kippoer, de profetische betekenis van het gehele ritueel en de diepgaande symboliek van deze dag, als profetische heenwijzing naar het offer en kruislijden van de Heere Jezus, tot verzoening voor wie in Hem gelooft (vgl. Hand. 2:21; 4:12). Daarom is onze vraag naar de juiste betekenis van ‘azazel’ van belang.
Vertaling van Azazel
‘Azazel’ is een Hebreeuwse uitdrukking waarvan de etymologie (woordherkomst) en exacte betekenis onzeker is. De term ‘azazel’ komt slechts viermaal voor, uitsluitend in Leviticus 16 en met betrekking tot éénzelfde zaak en context, zoals opgetekend in de verzen 8, 10 (tweemaal) en 26. In vers 8 valt de parallel op tussen de uitdrukkingen ‘le JHWH’ en ‘le azazel’, gevormd door het voorzetsel le (voor, van, aan, tot, om te) + JHWH (HEERE) en le + azazel’ (azazel). Dit parallellisme heeft vertalers er toe geleid om ‘azazel’ dan ook maar als een naam op te vatten. Maar is dat wel correct, en zo ja, wat of wie is ‘Azazel’ dan? Uiteenlopende vertalingen zijn voor ‘azazel’ geboden, waarbij de term is opgevat als naam van een plaats of persoon, als samengestelde term of als werkwoordsvorm.
De vroegste vertalers hadden al moeite met de vertaling van ‘azazel’. In de Targum (Aramese vertaling van de Hebreeuwse Bijbel) wordt ‘le azazel’ onvertaald weergegeven, zonder verdere toelichting of toevoeging, zoals ook in de Syrische vertaling van de Peshitta; dit is significant, want deze vertalingen in een aan het Hebreeuws verwante Aramese taal staan taalkundig dichter bij de oorspronkelijke betekenis dan andere vertalingen. In de Griekse vertaling (Septuaginta) wordt ‘azazel’ weergegeven met ‘chimaros apopompáios’ (de weg te voeren/weg te zenden bok), wat in de Vulgata terugkomt in de weergave ‘capro emissario’.
Beide vertalingen gaan uit van de samenstelling van twee Hebreeuwse woorden: ‘ez’ (geit) en een vorm van het werkwoord ‘azal’ (weggaan): ‘de geit/bok die weggaat’. Deze interpretatie komt veelal ook voor in oude(re) vertalingen, zoals die van Luther, de King James en de Staten-vertaling.
Azazel, een plaatsnaam?
‘Le azazel’ zou betekenen: ‘naar Azazel’. Wij vinden deze opvatting vooral in Rabbijnse traditie. Het gezaghebbende commentaar van Rashi (1040-1105) luidt bij Leviticus 16:8: ‘En Aäron zal loten over de twee bokken werpen. Hij plaatst één (bok) aan zijn rechter- en één aan zijn linkerhand. Dan steekt hij zijn beide handen in een vat/bus en pakt één lot in zijn rechter- en de andere in zijn linkerhand en legt deze (loten) op hen (ie: op de bokken): (de bok) waarop het lot met opschrift ‘voor JHWH’ viel, die was voor JHWH en (de bok) waarop het lot met opschrift ‘voor azazel’ viel, die wordt weggezonden naar de Azazel. Azazel is een sterke en harde rots, want er staat geschreven: Hij zal al hun ongerechtigheden wegdragen naar een afgezonderd/afgesneden land (vgl. vs. 22)’. Hierbij verwijst Rashi naar het Talmoed-traktaat Yoma, 67b (de passage die handelt over het bokkenritueel; vgl.66b), waarin Azazel als ‘de hardste van alle bergen’ wordt uitgelegd. Het Misjna-traktaat Yoma, 6:4 ev. vermeldt in de Jom Kippoer-beschrijving, dat de bok met het lot ‘le azazel’ vanuit Jeruzalem werd weggeleid en in een ravijn werd gestort.
Sa’adja vertaalt de term met ‘berg Azaz’. De overlevering van ‘Azazel’ als plaatsnaam was ook bij Josephus bekend (Joodse Oudheden, III, 3.10,3). Verdere (Bijbelse) gegevens ontbreken echter inzake de vraag waar ‘Azazel’ dan te vinden zou zijn. Tegen de opvatting dat het om een plaatsnaam gaat, kan ook worden ingebracht dat dit moeilijk houdbaar is als parallel met ‘voor JHWH’ in vers 8, alsook in het verband van vers 26.
Azazel, persoon of personificatie?
Velen gaan ervan uit dat het een persoonsnaam, een personificatie of epitheton is.5 Origenes interpreteerde het als een aanduiding voor satan (Contra Celsum, 6, 43). In het apocrieve boek 1 Henoch (6:7; 9:6; 10:4-6) komt ‘azazel’ naar voren als leider van de gevallen engelen. In de Apocalyps van Abraham is ‘azazel’ in de gedaante van een onreine vogel de ‘personificatie’ van goddeloosheid. ‘Azazel’ is de rebellenleider uit de vroegste (prezondvloed) tijd, volgens sommigen een demonisch dier. De naam komt onder andere ook voor in Arabische en Mandese mythologie. Veel uitleggers gaan - mede op grond van de parallel ‘voor JHWH’ en ‘voor azazel’ - ervan uit dat ‘azazel’ de naam is van een woestijngeest of -demoon, die al in de pre-mozaïsche tijd bekend was in Israël. In Leviticus 17:7 (en elders6)wordt inderdaad gesproken over de se`irim (de ‘harigen’ als aanduiding voor woestijngeesten), maar juist in een verbod deze te dienen of te eren. Wij mogen echter geenszins uitgaan van een uitleg die veronderstelt, dat in de oudtestamentische tekst (zoals wel geopperd wordt) ‘resten’ aanwezig zijn van heidense mythologie, die op welke wijze en met welke intentie dan ook, het dienen van geesten of demonen zouden inhouden.
Hoe ‘azazel’ op te vatten?
Wanneer wij ‘azazel’ nemen zoals het in de Hebreeuwse tekst staat, dan kunnen wij dit letterlijk vertalen, door eenvoudigweg iets af te wijken van de in de Masoretische tekst geboden uitspraak, aangegeven door een klinkerteken-systeem.7 Het afwijken van de uitspraak is geen probleem, omdat de Hebreeuwse tekst oorspronkelijk alleen uit medeklinkers bestaat. Aan deze medeklinkertekst is pas veel later (ca. 750 AD) het klinkertekensysteem toegevoegd. Daarom kan men wel afwijken van de overgeleverde uitspraak van de medeklinkertekst. Wij kunnen dan in Leviticus 16:8, 10, 26 lezen: het woord ‘ez’ (geit/bok) + ‘ozel’, een vorm van de stam ‘azal’ = weggaan, uitgaan, verdwijnen; ‘ez ozel’ is dan te vertalen als: ‘vertrekkende bok’, ‘bok van het weggaan/vertrek’. Bij de lezing ‘ez ozel’ in plaats van ‘azazel’ blijven de Hebreeuwse medeklinkers ongewijzigd, alleen de uitspraak wijzigt.8
In elk van de vier voorkomende gevallen wordt ‘ez ozel’ voorafgegaan door het voorzetsel ‘le’. Dit voorzetsel, dat in vers 8 tweemaal voorkomt - bij JHWH en bij ‘ez ozel’ - heeft meerdere betekenissen: van, voor, aan, tot, om te. Hier moeten wij opmerken dat het onjuist is, om het (vermeende) parallellisme van vers 8 door te trekken naar de verzen 10 en 26. Om in elk van genoemde verzen tot een goede vertaling te komen, is het belangrijk te kijken welke vertaling ‘le’ kan hebben in de desbetreffende context, waarbij vooral op de woordcombinatie moet worden gelet. In vers 8c betekent ‘le’ + ‘ez ozel’: ‘één lot voor de vertrekkende bok’. In de verzen 10 en 26 kan ‘le’ verstaan en vertaald worden in de zin van: ‘om te zijn tot/te worden als/bestemd om’, wat niet vreemd is in het Hebreeuws. Vs. 10 vermeldt tweemaal ‘ez ozel’, de “bok die moet vertrekken”. En vers 26a luidt dan: “En wie de bok (bestemd te worden) tot de vertrekkende bok zal wegsturen ...” Met deze vertaling en interpretatie laten wij de grondtekst onveranderd staan en komt het duidelijkste tot uitdrukking wat de profetische inhoud en symbolische betekenis van de ‘ez ozel’ als ‘vertrekkende bok’ is: “En die bok zal op zich al hun ongerechtigheden wegdragen ...” (Lev. 16:22a).
Het hier voorkomende werkwoord ‘nasa’ (opnemen, dragen) werd later door de profeet Jesaja op dezelfde wijze gebruikt in zijn beschrijving van de lijdende Dienaar van de HEERE Die de zonde zou wegdragen (Jes. 53:4). Een profetische heenwijzing naar Jezus Christus Die onze zonden op Zich heeft genomen aan het kruis (Fil. 2:8). Als de ‘ez ozel’, de weggaande bok, droeg Hij schuldloos de zondelast van de mens naar en aan het kruis, om daar eenzaam en door God verlaten onuitsprekelijk te lijden en te sterven.
Daarin ligt onze verzoening … Jom Kippoer profeteert Jezus’ plaatsvervangende offer!
Voetnoten
- Jom Kippoer komt alleen voor in de lijst van Lev. 23:27-32 en Num. 29:7-8, maar wordt niet genoemd in de opsomming van Ex. 23; 34 en Deut. 16.
- Daarom komt Jom Kippoer ook niet voor in de opsommingen van pelgrimsfeesten in Ex. 23; 34 en Deut. 16.
- De naam luidt ook wel: 'Yom hakkippurim' (dag van de verzoeningen); in het latere Jodendom ook 'Yoma' Aramees: 'de dag'.
- Het hier voorkomende voorzetsel ‘le’ kan betekenen: ‘voor’, ‘tot’, ‘om te’.
- 'Azazel' is ook te vinden in het naslagwerk (DDD), K. van der Toorn, B. Becking, P.W. van der Horst, Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden, 1995, kol. 240 t/m 248.
- Zie ook Deut. 32:17; Jes. 13:21; 31:21; 34:14; 2 Chr. 11:15; Jes. 34:14 (Lilith).
- Dat is het werk van Joodse geleerden ‘Masoreten’ genaamd. ‘Masora’ is de overgeleverde uitspraaktraditie.
- In deze uitspraakweergave zijn de keelletters niet weergegeven t.b.v. de lezer die onbekend is met Hebreeuws.
Deel dit artikel via